De MH17-zaak

Inleiding

Op 17 november 2022 wees de Rechtbank Den Haag vonnis in de zaken tegen een viertal verdachten in de MH-17-zaken. Drie verdachten werden veroordeeld tot een levenslange gevangenis. Er was een verdachte die werd vrijgesproken.

Een belangrijke vraag is gelegen in de ontvankelijkheid van de officier van justitie. Om meerdere redenen vonden de verdachten dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in de vervolging van de verdachten. Deze punten zullen in het onderstaande besproken worden.

Combattantenimmuniteit

Ambtshalve bespreekt de Rechtbank de vraag of er sprake is van combattanten in de zin van het internationaal humanitair recht. Voor de beoordeling van deze vraag is het van belang om een onderscheid te maken tussen een internationaal gewapend conflict en een intern gewapend conflict. Bij een internationaal gewapend conflict kunnen combattanten, wanneer zij zich aan het internationaal humanitair recht houden, een beroep doen op de combattantenimmuniteit. Bij een intern gewapend conflict ligt dit anders. Bij een intern gewapend conflict kan er op twee manieren tot de combattantenimmuniteit gekomen worden. De eerste manier wordt aangeduid als de zogenoemde ‘overall controll’. De bevrijdingsgroepering dient onder controle te staan van een andere staat. In de MH-17-zaak zou dit gaan om Rusland. De Rechtbank Den Haag komt tot het oordeel dat hier sprake van is. De Oekraïense separatisten zouden onder controle van Rusland staan. De andere manier om een intern gewapend conflict alsnog als een internationaal gewapend conflict aan te kunnen duiden, is via artikel 1, vierde lid van het Eerste Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Geneve. De Rechtbank bespreekt deze mogelijkheid niet.

 

Door de controle van Rusland over de separatisten aan te nemen, is er sprake van een internationaal gewapend conflict. De Rechtbank meent dat de separatisten weliswaar onder controle staan van Rusland, maar geen onderdeel uitmaken van de Russische krijgsmacht. Als gevolg hiervan waren de separatisten niet onderworpen aan de krijgstuchtrechtelijk systeem, terwijl dit wel vereist is volgens artikel 43 van het Eerste Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Geneve. De Rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de verdachten geen vruchtbaar beroep kunnen doen op de combattantenimmuniteit.

 

Rauwelijks dagvaarden

Kort samengevat stelt verdachte Pulatov dat hij geen eerlijk proces heeft gehad omdat de officier van justitie zonder enige aankondiging heeft gekozen om de zaak op een openbare terechtzitting te presenteren. Dit had volgens Pulatov voorkomen kunnen worden wanneer hij bijvoorbeeld op voorhand was verhoord. Dit verhoor heeft niet plaatsgevonden, omdat Pulatov de garantie wilde dat hij bij aankomst in Nederland niet gearresteerd zou worden. De Nederlandse autoriteiten gingen hier niet mee akkoord.

De Rechtbank maakt korte metten met dit verweer. Allereerst stelt de Rechtbank dat er een discretionaire bevoegdheid ligt bij het Openbaar Ministerie over de vraag of, en zo ja hoe, er gedagvaard wordt. De rechter dient dit terughoudend te toetsen. De Rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat er geen sprake is van een vormverzuim zoals bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering.

Schending onschuldpresumptie

Er is in de loop der jaren een hoop gepubliceerd omtrent deze zaak. Zowel voorafgaand aan de procedure als tijdens de procedure. De verdediging meent dat, onder meer door het publiceren van volledige namen en foto’s, er een schending is van de in artikel 6 EVRM neergelegde onschuldpresumptie. De Rechtbank volgt dit niet. Weliswaar zijn er stevige uitlatingen gedaan door hoge ambtenaren binnen het Openbaar Ministerie, leden van de Tweede Kamer en de minister-president, dit doet niets af aan het feit dat de Rechtbank niet is beïnvloed door deze uitlatingen. Om een schending van de onschuldpresumptie aan te nemen, zou deze beïnvloeding aangetoond moeten worden. De verdediging heeft dit noch gesteld, noch bewezen.

Dit ligt anders voor een door het Openbaar Ministerie gelanceerde applicatie. Het OM wilde op deze wijze het publiek op de hoogte houden. Het betrof echter een bijzonder eenzijdig verhaal. Geen enkel argument van de verdediging werd besproken. De Rechtbank constateert dat het niet anders dan een poging van het Openbaar Ministerie kan zijn om de wereld van haar gelijk te overtuigen. De Rechtbank heeft hier, zo is duidelijk uit de uitspraak, bijzonder veel moeite mee. Anders dan de verdediging verbindt de Rechtbank aan dit vormverzuim niet het gevolg dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachten. De Rechtbank betrekt dit bij de strafoplegging.

 

 

Conclusie

De verdediging heeft een hoop gesteld omtrent de mogelijke vormverzuimen. De meeste stellingen van de verdediging hieromtrent heeft de Rechtbank naast zich neergelegd. Ten aanzien van de door het Openbaar Ministerie gemaakte en gelanceerde applicatie, is de Rechtbank echter bijzonder duidelijk: in strijd met de goede procesorde.

Neem contact op